STAAR IK IN HET GRAUW GEWELF. Staar ik in het grauw gewelf En, van diep in diep, Starling in mijn donkerzelf Dat ik sterloos schiep, Heel mijn wezen duizelt zacht Naar den schoonsten afgrondnacht. Trots, die van mijn wrang bestaan Vrede weert het verst, Wil niet dat een enkle traan Uit mijn oogen berst; En ik zie met droogen blik Eeuwen nacht elk oogenblik. 48 Uit de diepten, Amsterdam (S.L Van Looy) 1911, 85 p.